Overslaan en naar de inhoud gaan

Er zijn verschillende manieren om te meten of iemand met overgewicht kampt. Het meest gebruikte en bekende meetinstrument is de BMI of Body Mass Index. Deze wordt berekend door het gewicht van de persoon (uitgedrukt in kg) te delen door zijn of haar lengte (in meter) in het kwadraat: BMI = kg/m².

Zo heeft een patiënt met een gewicht van 100 kg en een lengte van 1m60 een BMI van 39.

BMI

gewichtsklasse

< 18.5

ondergewicht

18.5 – 24.9

gezond gewicht

25 – 29.9

overgewicht

30 – 34.9

obesitas (matig - klasse I)

35 – 39.9

obesitas (ernstig - klasse II)

> 40

morbide obesitas (zeer ernstig - klasse III)

> 50

super obesitas

 

BMI–waarden houden geen rekening met geslacht, leeftijd of etnische origine. De gewone BMI–waarden zijn niet van toepassing op kinderen, bejaarden en personen met een hoge spiermassa zoals bodybuilders. De buikomtrek kan bijkomende informatie geven omtrent de lokalisatie van het vetweefsel. Een abdominale vetverdeling (= vetopstapeling in de buikstreek of appelvormige obesitas) wordt geassocieerd met een hoger gezondheidsrisico dan een meer perifere vetverdeling (= vetopstapeling ter hoogte van de heupen en de dijen of peervormige obesitas).

Naast de BMI kunnen ook andere, meer verfijnde, metingen de obesitas van de individuele patiënt in kaart brengen. Zo kunnen we door het bepalen van de lichaamssamenstelling kijken hoeveel % vet en spiermassa aanwezig is. De wetgever bepaalt echter dat terugbetalingscriteria afhankelijk zijn van de BMI.